Op Prinsjesdag 2025 presenteerde het kabinet Schoof zijn tweede belastingpakket. Vanwege de demissionaire status van het kabinet bevat het pakket als verwacht geen grote beleidswijzigingen. Toch komt het kabinet met een aantal maatregelen die impact kunnen hebben op jouw persoonlijke financiële positie of die van jouw bedrijf.
HVK Stevens maakte voor jou de volgende selectie uit de voorgestelde maatregelen. Voor jouw overzicht vermelden wij ook een aantal fiscale maatregelen die al eerder zijn genomen en met ingang van 1 januari aanstaande in werking zullen treden:
- Tarieven inkomstenbelasting
- Verhoging tarief lucratieve (management)belangen in box 2
- Box 3 – wijzigingen met ingang van 1 januari 2026
- Loonbelasting – pseudo-eindheffing op privégebruik zakelijke fossiele auto vanaf 2027
- Actualiteiten erf- en schenkbelasting
- Ontwikkelingen vastgoed
- Tijdelijk overgangsrecht fondsen voor gemene rekening
- Overige BTW-ontwikkelingen
- Wetsvoorstel stroomlijning fiscaal inzagerecht
- DAC8 – Verplichte gegevensuitwisseling voor cryptobezittingen
- Aanpassing Wet minimumbelasting 2024
Tarieven inkomstenbelasting
Sinds vorig jaar worden inkomsten uit werk en woning in box 1 belast op basis van drie schijven. In 2026 blijven de drie schijven bestaan. De schijven en gecombineerde tarieven voor de heffing van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen wijzigen in 2026 als volgt:
MKB-winstvrijstelling en zelfstandigenaftrek
De MKB-winstvrijstelling blijft in 2026 gehandhaafd op 12,7%. De zelfstandigenaftrek wordt daarentegen verder afgebouwd van € 2.470 naar € 1.200 in 2026.
Tarieven box 2 en box 3
De algemene tarieven voor inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en inkomen uit sparen en beleggen (box 3) blijven in 2026 ongewijzigd op 31% (24,5% voor inkomen per fiscaal partner tot € 67.804) respectievelijk 36%.
Verhoging tarief lucratieve (management)belangen in box 2
Het tarief in box 2 voor middellijk gehouden lucratieve belangen gaat wel omhoog. Vanaf 1 januari 2026 geldt voor inkomsten uit dergelijke belangen een effectief tarief van 36% (tot € 67.804 geldt 28,45%). Met deze tariefsverhoging geeft het kabinet uitvoering aan de motie-Idsinga (NSC).
Van een lucratief belang is sprake wanneer binnen een arbeidsrelatie met een relatief beperkte investering de kans wordt verkregen een rendement te behalen dat in geen verhouding staat tot het geïnvesteerde kapitaal en het te lopen risico. Dit wordt doorgaans gecreëerd door een hefboom in de financieringsstructuur van de onderneming.
Dit hefboomeffect (ook wel “envy” genoemd) kan bijvoorbeeld worden bereikt via een cumpref-structuur, achtergestelde leningen of agiostortingen, of door het creëren van zogeheten hurdle- of threshold-aandelen die pas meedelen in de winst vanaf een bepaalde drempel.
Fiscaal gezien is het belangrijkste gevolg dat voordelen uit een lucratief belang in beginsel in box 1 worden belast. Daarmee worden deze voordelen behandeld als arbeidsinkomen (box 1) in plaats van beleggingsinkomen (box 2 of box 3) dat lager is belast.
Belastingplichtigen met een lucratief belang maken in de praktijk echter veel gebruik van een wettelijke mogelijkheid om een lucratief belang indirect te houden via een BV en de opbrengsten van dat belang in box 2 te laten belasten in plaats van in box 1. Daarbij geldt dan een zogenoemde ‘doorstootverplichting’ op basis waarvan de inkomsten binnen een jaar vanuit de BV naar privé moeten worden uitgekeerd en in box 2 in de heffing moeten worden betrokken.
Met het voorstel in het Belastingplan wordt deze route minder aantrekkelijk. Voordelen uit een lucratief belang die via box 2 worden belast, zullen voortaan niet meer onder de reguliere box 2-tarieven vallen, maar worden belast tegen tarieven tot 36% (gelijk aan het tarief in box 3).
De verhoging van het tarief voor lucratief belang is ingegeven vanuit de wens van de politiek om fondsmanagers in de private-equitysector zwaarder te belasten. Echter, met deze maatregel worden alle lucratieve management- en werknemersparticipaties geraakt. Ook aandelenbelangen in bedrijven zonder link met private equity, startups en scale-ups vallen dus onder deze bepaling.
De verhoging van het tarief voor de box-2 structuur zal ondernemingen wellicht doen kiezen voor reguliere (loon)bonussen. Dergelijke bonussen worden weliswaar belast in box 1 (tegen maximaal 49,5%), maar daartegenover staat dat de betaling in beginsel een aftrekbare last vormt voor de onderneming. Daarnaast is de reguliere bonus fiscaal en praktisch redelijk recht-toe-recht-aan en zal die minder snel aanleiding geven tot discussies met de Belastingdienst. Een ruling vooraf is daardoor over het algemeen niet nodig.
Box 3 – wijzigingen met ingang van 1 januari 2026
Het kabinet streeft nog steeds naar invoering van heffing over werkelijk rendement met ingang van 1 januari 2028. Tot die tijd blijft het huidige forfaitaire stelsel gelden met mogelijkheid om een lagere werkelijk rendement aan te tonen berekend volgens de regels gesteld door de Hoge Raad.
Binnen het forfaitaire stelsel worden met ingang van 1 januari 2026 onder meer de volgende aanpassingen voorgesteld:
- Het forfaitaire rendement voor overige bezittingen (zoals vastgoed, aandelen en obligaties) stijgt van 5,88% naar 7,78%. Hiermee beoogt het kabinet een grotere groep beleggers aan te slaan tegen hun werkelijk behaalde rendement (en niet tegen een lager forfaitair rendement).
- Het heffingsvrij vermogen wordt verlaagd van €57.684 naar €51.396 per fiscaal partner.
- Verhuurde woningen worden onder voorwaarden gewaardeerd op de WOZ-waarde met een korting wegens relatief lage huurinkomsten (de leegwaarderatio) of op de marktwaarde als die nog eens 10% of méér lager is dan de aldus berekende waarde. Het kabinet stelt voor om deze kortingsmogelijkheden uit te sluiten bij onzakelijke verhuur tussen gelieerde partijen (bijvoorbeeld familieleden).
Loonbelasting – pseudo-eindheffing op privégebruik zakelijke fossiele auto vanaf 2027
Vanaf 2027 voert het kabinet een nieuwe maatregel in: een pseudo-eindheffing van 12% over de waarde van de door de werkgever aan een werknemer ter beschikking gestelde fossiele personenauto voor privégebruik. Deze heffing komt voor rekening van de werkgever (de inhoudingsplichtige), ongeacht of de werknemer zelf een eigen bijdrage levert voor het gebruik van de auto.
Bijvoorbeeld: Een werkgever stelt een niet-emissievrije auto ter beschikking met een cataloguswaarde van € 30.000. De fiscale bijtelling voor de werknemer bedraagt dan €6.600 per jaar (22% van €30.000). Bij het hoogste belastingtarief van 49,5% betaalt de werknemer dan €3.267 aan belasting wegens privégebruik van de auto. De werkgever betaalt vanaf 1 januari 2027 daarnaast €3.600 aan pseudo-eindheffing (12% van €30.000).
De pseudo-eindheffing komt dus bovenop de bestaande fiscale regels en vormt een extra lastenverzwaring voor werkgevers die dergelijke auto’s ter beschikking stellen voor privégebruik.
De maatregel geldt voor auto’s die niet volledig emissievrij zijn, zoals benzine-, diesel- of hybride voertuigen. Bestelbussen, vrachtwagens en motorrijwielen zijn uitgezonderd van de maatregel.
Voor op 31 december 2026 ter beschikking gestelde auto’s moet overgangsrecht gaan gelden tot 17 september 2030.
Actualiteiten erf- en schenkbelasting
Tegengaan onbelaste vermogensoverdracht door huwelijkse voorwaarden met ongelijke breukdelen
Als maatregel wordt voorgesteld om in gevallen waarin sprake is van een gemeenschap van goederen waarbij de echtgenoten gerechtigd zijn tot ongelijke breukdelen (anders dan 50:50), schenk- of erfbelasting te heffen voor zover een partner bij de ontbinding van de gemeenschap méér dan 50% van het vermogen toekomt. Deze maatregel geldt ook voor een periodiek of finaal verrekenbeding met een ongelijke gerechtigdheid tot het vermogen of inkomen. De maatregel geldt ook voor geregistreerd partners en voor verrekenbedingen tussen (ex-)samenwoners.
De voorgestelde maatregel moet in werking treden per 1 januari 2026 en heeft terugwerkende kracht voor huwelijkse voorwaarden, partnerschapsvoorwaarden en samenlevingsovereenkomsten die zijn aangegaan vanaf 16 september 2025, 16:00 uur. Er geldt kortgezegd overgangsrecht voor huwelijkse voorwaarden, partnerschapsvoorwaarden of notariële samenlevingsovereenkomsten die al vóór 16 september 2025 waren aangegaan.
Ook na invoering van deze maatregel blijft de gemeenschap van ongelijke breukdelen nog interessant voor de bepaling van de omvang van de legitieme portie.
Aangiftetermijn erfbelasting en ingangsdatum belastingrente
Voor de erfbelasting geldt momenteel een aangiftetermijn van acht maanden na het overlijden. In de praktijk blijkt deze termijn vaak te kort om een juiste en volledige aangifte te kunnen indienen. Voorgesteld wordt de termijn te verlengen naar 20 maanden, waarbij in samenhang ook de ingangsdatum van de belastingrente wordt verlegd naar 20 maanden na het overlijden.
De verlenging van de aangiftetermijn zal ook invloed hebben op de termijn voor het opstellen van een renteovereenkomst of eenzijdige rentevaststelling ten aanzien van vorderingen en schulden die zijn ontstaan krachtens erfrecht. Erfgenamen hebben hierdoor langer de tijd om dergelijke afspraken te maken.
Schenking binnen 180 dagen vóór overlijden
Met de 180-dagenfictie in de Successiewet wordt beoogd te voorkomen dat erfbelasting wordt ontlopen door vlak vóór overlijden nog schenkingen te doen. Als maatregel wordt voorgesteld dat een schenking binnen 180 dagen vóór overlijden niet langer als schenking wordt aangemerkt. Als gevolg komt de verplichting tot het doen van aangifte schenkbelasting te vervallen en kan de berekening van schenkbelasting en de latere verrekening van schenkbelasting met de erfbelasting achterwege blijven. Over de schenkingen binnen 180 dagen vóór overlijden is dan enkel erfbelasting verschuldigd.
Gelijke behandeling biologische en juridische kinderen
De Hoge Raad heeft in 2024 kortgezegd geoordeeld dat binnen de schenk- en erfbelasting geen onderscheid mag worden gemaakt tussen biologische en juridische kinderen als de biologische (niet-juridische) kinderen een nauwe persoonlijke betrekking (“family life”) hebben met hun biologische ouder. In die lijn wordt nu voorgesteld om biologische kinderen die niet in familierechtelijk betrekking staan tot hun biologische ouder (een niet-erkend kind) voor de schenk- en erfbelasting gelijk te stellen met juridische kinderen.
Hierdoor hebben deze biologische kinderen ook recht op de hogere kindvrijstelling en het lagere kindtarief voor de schenk- en erfbelasting.
Voorwaarde hiervoor is wel dat de biologische verwantschap kan worden aangetoond (zoals met een genetische test). Anders dan de Hoge Raad oordeelde, is in de voorgestelde maatregel niet relevant of het kind een nauwe persoonlijke betrekking met zijn biologische ouder heeft of heeft gehad. Deze maatregel biedt ook mogelijkheden voor meeroudergezinnen.
Wijzigingen bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) per 1 januari 2026
Met ingang van 2026 treden een aantal wijzigingen van de BOR in werking die al waren aangenomen bij het belastingplan 2025. De maatregel waarmee de BOR beperkt zou worden voor ‘gewone aandelen’ die recht geven op 5% van het totale geplaatste kapitaal treedt (nog) niet in werking. Door een amendement is deze maatregel gekoppeld aan de inwerkingtreding van de verruiming van de verwateringsregeling en de verbreding van de toegang voor kleine directe familiebelangen. Die twee maatregelen liggen nu ter beoordeling van staatsteun bij de Europese Commissie. Als die verruiming en verbreding niet in werking treden door een negatieve beslissing van de Europese Commissie, dan zal de maatregel om de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten te beperken geen doorgang vinden. Het kabinet heeft al aangegeven dat het niet verwacht dat de twee maatregelen een positief oordeel krijgen van de Europese Commissie. Het is onduidelijk of de beperking van de BOR tot gewone aandelen hierdoor definitief van de baan is.
Met ingang van 1 januari 2026 worden enkele specifieke antimisbruikmaatregelen ingevoerd:
- Aanpak onbedoeld gebruik van de BOR op (zeer) hoge leeftijd: de vereiste bezitstermijn van minimaal 5 jaar wordt verlengd voor schenkers en erflaters die later dan twee jaar na hun AOW-leeftijd een onderneming starten. Hoe hoger de leeftijd bij aanvang, hoe langer de bezitstermijn; een maximum geldt niet.
- Aanpak bedrijfsopvolgingscarrousel: de BOR kan niet langer worden toegepast voor zover de onderneming eerder al in bezit is geweest van de verkrijger. Hiermee wordt dubbel gebruik van de BOR voorkomen.
- Salderen bij ter beschikking gestelde onroerende zaken: indien een pand door de erflater of schenker aan de eigen BV ter beschikking is gesteld, wordt voor de BOR niet meer uitgegaan van de waarde van het pand alleen, maar van het saldo van de waarde van het pand minus de financiering die op dat pand rust.
Tot slot geldt er per 1 januari 2026 een nieuwe definitie van preferente aandelen. Het gaat om aandelen die voorrang hebben bij de winstverdeling of bij de liquidatieopbrengst. Ook hybride aandelen kunnen hieronder vallen: dit zijn aandelen die preferent zijn doordat zij een vaste vergoeding op een winst of agioreserve dragen. De BOR blijft slechts van toepassing op (delen van) preferente aandelen indien deze zijn uitgegeven in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging. De Belastingdienst past deze lijn naar eigen zeggen overigens nu al toe.
Zie voor een overzicht van de maatregelen onze eerdere nieuwsbrief.
Geen toepassing leegwaarderatio bij onzakelijke verhuur tussen gelieerde partijen
Net als voor de heffing van inkomstenbelasting in box 3 worden verhuurde woningen onder voorwaarden voor de erf- en schenkbelasting gewaardeerd op de WOZ-waarde met een korting wegens relatief lage huurinkomsten (de leegwaarderatio) of op de marktwaarde als die nog eens 10% of méér lager ligt dan de aldus berekende waarde. Het kabinet stelt voor om deze kortingsmogelijkheden ook voor de erf- en schenkbelasting met ingang van 1 januari 2026 uit te sluiten bij onzakelijke verhuur tussen gelieerde partijen (bijvoorbeeld familieleden).
Schenken woningen tegen WOZ-waarde vanaf 1 januari 2027 niet meer mogelijk
Ben je van plan om een woning te schenken? Dan kan het ook in 2026 nog voordelig zijn om dit te doen. Het kabinet stelt namelijk voor om bij schenkingen van woningen vanaf 1 januari 2027 voortaan uit te gaan van de marktwaarde van de woningen in plaats van de WOZ-waarde. De WOZ-waarde van woningen ligt in de praktijk vaak lager dan de marktwaarde, hetgeen volgens het kabinet kan leiden tot ongewenste belastingconstructies.
Volgens het kabinet blijven de administratieve lasten beperkt, omdat bij schenkingen vaak al een taxatierapport beschikbaar is in verband met de heffing van overdrachtsbelasting. Voor woningen die krachtens erfrecht worden verkregen blijft de WOZ-waarde wél leidend.
Ontwikkelingen vastgoed
Verlaagd tarief overdrachtsbelasting verkrijging verhuurde woningen
Eerder is al besloten dat vanaf 1 januari 2026 verkrijgingen van woningen anders dan eigen woningen een verlaagd overdrachtsbelastingtarief zal gelden van 8% in plaats van het algemene tarief van 10,4%. Het kan bij transacties van verhuurde woningen dus voordelig zijn om de levering uit te stellen tot na 31 december aanstaande.
Btw-herzieningsregeling voor waardevolle diensten aan onroerende zaken
Vanaf 1 januari 2026 worden de herzieningsregels voor de aftrek van btw op investeringsgoederen uitgebreid naar (kostbare) diensten aan onroerende zaken. Dit betekent dat de btw-aftrek voor zulke diensten over meerdere jaren gevolgd moet worden en dat de initiële btw-aftrek wordt afgestemd op het gebruik van de dienst tijdens deze jaren (belast of vrijgesteld). De herzieningstermijn wordt vastgesteld op vijf boekjaren, inclusief het jaar waarin de dienst wordt afgenomen. Voor diensten met een waarde van meer dan € 30.000 (exclusief btw) gelden deze nieuwe regels. Deze herzieningsregeling is van toepassing op investeringsdiensten die vanaf 1 januari 2026 in gebruik worden genomen.
Btw-tarief op logies
Voor de verstrekking van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf wordt het verlaagde btw-tarief afgeschaft per 1 januari 2026. Wel is een overgangsbepaling van toepassing. Bij vooruitbetalingen geldt het btw-tarief van het moment waarop de prestatie wordt verricht. Als bijvoorbeeld in de periode voor 1 januari 2026 een vooruitbetaling plaatsvindt voor bijvoorbeeld een overnachting in 2026, geldt het btw-tarief van 21%.
Tijdelijk overgangsrecht fondsen voor gemene rekening
Een Nederlandse personenvennootschap (CV, maatschap of VOF) kan door de gewijzigde definitie van het fonds voor gemene rekening (FGR) per 1 januari 2025 kwalificeren als een FGR en daarmee zelfstandig belastingplichtig worden voor de vennootschapsbelasting.
Het kabinet onderzoekt of de definitie van het FGR opnieuw moet worden aangepast, mogelijk al per 1 januari 2027. Dit zou ertoe kunnen leiden dat fondsen die sinds 2025 vennootschapsbelastingplichtig zijn geworden, met ingang van 2027 die belastingplicht weer verliezen.
Om dit te voorkomen introduceert het Belastingplan 2026 aanvullend overgangsrecht. Daarmee kunnen personenvennootschappen er – mits aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt – voor kiezen om tot uiterlijk 2028 niet als belastingplichtige FGR te worden aangemerkt. De keuze om niet als zelfstandig belastingplichtig FGR te worden aangemerkt vervalt uiterlijk op 1 januari 2028, maar kan eerder aflopen of worden vervangen indien de FGR-definitie al per 2027 wordt herzien.
Dit overgangsrecht geldt uitsluitend voor personenvennootschappen die:
- tot en met 2024 niet aan de vennootschapsbelasting waren onderworpen (de resultaten werden direct bij de participanten belast),
- vanaf 2025 door de nieuwe definitie als vennootschapsbelastingplichtige FGR kwalificeren en
- waarbij alle participanten uiterlijk op 28 februari 2026 hebben ingestemd met toepassing van het overgangsrecht.
Dit overgangsrecht geldt naast de eerder ingevoerde overgangsregeling die personenvennootschappen tot 1 januari 2026 de mogelijkheid biedt om de verhandelbaarheid van hun participaties te beperken en eventueel een inkoopbepaling op te nemen, om zo buiten de vennootschapsbelastingplicht te blijven.
Het is onduidelijk of FGR-achtige lichamen die pas in 2025 zijn opgericht ook gebruik kunnen maken van het overgangsrecht, hierover verwachten wij snel meer duidelijkheid. Voor in het buitenland gevestigde fondsen die op grond van de nieuwe FGR-definitie vanaf 2025 niet in Nederland belastingplicht zouden zijn geworden, geldt het overgangsrecht niet. Een buitenlands fonds dat onder deze definitie wél als FGR kwalificeert en daarmee non-transparant wordt maar geen Nederlands inkomen geniet (zoals uit vastgoed of vaste inrichting), kan dus geen gebruik maken van de regeling en verandert daardoor wel tijdelijk van kwalificatie. Dit maakt de fiscale positie van Nederlandse beleggers in dergelijke fondsen onverminderd complex.
Overige BTW-ontwikkelingen
Behoud verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport
Met een voorgestelde wetswijziging wordt het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport behouden. De verhoging van het btw-tarief naar 21% per 1 januari 2026 zal niet doorgaan als dit voorstel wordt aangenomen.
Bezwaar en Beroep bij nihil btw-aangifte
Op basis van de huidige wet bestaat er onduidelijk over de mogelijkheden voor het instellen van bezwaar en beroep als het saldo van een btw-aangifte uitkomt op nihil. Met de voorgesteld wetswijziging wordt de rechtsingang bij een voldoening van nihil op een btw-aangifte verzekerd door onder ‘voldoening’ in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) mede te verstaan een voldoening van nihil.
Kleineondernemersregeling
Vanaf 1 januari 2025 kunnen in Nederland gevestigde ondernemers in andere lidstaten de aldaar geldende kleineondernemersregeling (EU-KOR) toepassen. De ondernemers die hiervan gebruikmaken zijn verplicht om bij de aanmelding en daarna elk kalenderkwartaal omzetinformatie te verstrekken. Op basis hiervan kunnen lidstaten vervolgens beoordelen of de ondernemer voldoet aan de toepassingsvereisten van hun kleineondernemersregeling. Er bestaat echter onduidelijkheid over deze informatieverstrekking. Middels een wetsvoorstel wordt nu geprobeerd deze onduidelijkheid weg te nemen.
Wetsvoorstel stroomlijning fiscaal inzagerecht
Vanaf 31 december 2025 krijgen belastingplichtigen formeel recht op inzage in de stukken die op hun zaak betrekking hebben (artikel 66a AWR). Dit recht geldt niet met terugwerkende kracht voor oude aanslagen of beschikkingen. Tot 1 januari 2032 kunnen de stukken via een tijdelijke regeling (artikel 66b AWR) digitaal en gefaseerd door de Belastingdienst beschikbaar worden gesteld. Vanaf 1 januari 2032 vervalt de tijdelijke regeling en wordt het inzagerecht volledig actief door de Belastingdienst uitgevoerd, zodat belastingplichtigen digitaal, uniform en volledig toegang krijgen tot alle relevante stukken op basis waarvan hun belastingaanslagen worden opgelegd en overige voor bezwaar vatbare beschikkingen worden genomen.
DAC8 – Verplichte gegevensuitwisseling voor cryptobezittingen
Vanaf 1 januari 2026 treedt DAC8 in werking, de nieuwste Europese Richtlijn voor gegevensuitwisseling tussen belastingdiensten. Brokers, exchanges, wallet-providers en andere aanbieders van crypto-activadiensten moeten vanaf dat moment informatie verzamelen over de identiteit van hun Europese klanten en hun transacties, zowel binnenlands als grensoverschrijdend. Deze gegevens worden jaarlijks geautomatiseerd gedeeld met belastingdiensten in de EU. Met DAC8 wil de Europese Unie méér transparantie creëren en belastingontwijking door middel van het gebruik van cryptoactiva tegengaan. Lidstaten moeten de Richtlijn vóór het einde van 2025 hebben omgezet in nationale wetgeving. De eerste rapportage over 2026 wordt in 2027 tussen de lidstaten uitgewisseld. Voor bezitters van cryptoactiva schept DAC8 geen nieuwe verplichtingen.
Aanpassing Wet minimumbelasting 2024
De OESO-regels over de minimumbelasting, in de vorm van de OESO-modelregels, commentaar of de nadere regelgeving in de vorm van administratieve richtsnoeren, werken niet direct door in de Nederlandse wet- en regelgeving. In het wetsvoorstel worden onderwerpen uit de administratieve richtsnoeren van februari en juli 2023 en enkele onderdelen uit de administratieve richtsnoeren van december 2023, opgenomen in de Wet minimumbelasting 2024 (“WMB 2024”). Daarnaast worden enkele technische wijzigingen voorgesteld. De overige onderdelen uit de administratieve richtsnoeren van december 2023 en juni 2024 zullen nog worden beoordeeld.
Tot slot
Mocht je vragen hebben over de gepresenteerde Belastingplannen voor 2026, onze reflectie hierop, of over de impact die het heeft op jouw persoonlijke situatie of die van jouw bedrijf? Wij helpen je graag verder.