De Hoge Raad heeft een uitleg gegeven over de reikwijdte van de sociaal-culturele instelling. Op zich verhelderend, maar tegelijk wordt het toepassingsbereik beperkt tot de non profit-sector. Dat kan tot forse belastingheffing leiden bij diverse instellingen. De staatssecretaris stelt zich vooralsnog soepel op.
Inleiding
Op 14 april 2023 heeft de Hoge Raad beslist over de toepassing en reikwijdte van de sociaal-culturele btw-vrijstelling bij een instelling voor schuldhulpverlening en maatschappelijk werk. De Hoge Raad oordeelde dat de vrijstelling voor onder andere deze instellingen te ruim is geformuleerd en in strijd is met de wet.
Toepassing sociaal culturele vrijstelling
In de Wet op de omzetbelasting 1968 (“Wet”) is een vrijstelling opgenomen voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen leveringen en diensten van sociale of culturele aard. Voor toepassing van de btw-vrijstelling geldt verder dat een ondernemer geen winst mag beogen en er geen verstoring van de concurrentieverhoudingen mag optreden ten opzichte van ondernemers die wel winst beogen.
Voor bepaalde instellingen is echter bepaald dat de voorwaarde dat geen winst wordt beoogd, niet geldt. Dit is zo vastgelegd in de Algemene Aantekening bij Bijlage B in het uitvoeringsbesluit Omzetbelasting (“Algemene Aantekening“).
Dit geldt onder andere voor de instellingen voor schuldhulpverlening en maatschappelijk werk maar ook voor bijvoorbeeld wijkverplegers, dagbestedingslocaties, preventie in de jeugdzorg en zorggroepen.
Arrest
Het arrest had betrekking op een belanghebbende, die tegen vergoeding budgetbeheer, -begeleiding en -advisering verrichte. De belanghebbende stelde zich op het standpunt dat zijn diensten zijn vrijgesteld van btw onder toepassing van de sociaal-culturele vrijstelling.
Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende geen recht heeft op de toepassing van de vrijstelling. De reden hiervoor was dat hij winst beoogde ondanks dat de Wet in de Algemene Aantekening dat wel toestaat.
De Hoge Raad gaf belanghebbende op enige onderdelen gelijk, maar oordeelde in overeenstemming met het Hof dat de bepaling in de Algemene Aantekening onverbindend is en buiten toepassing dient te blijven. Ondanks dat de belanghebbende dus op basis van de regelgeving gelijk had is zijn beroep toch ongegrond verklaard.
Besluit
Door de uitspraak dreigde bepaalde winst beogende sociaal-culturele instellingen geen gebruik meer te kunnen maken van de btw-vrijstelling, dit mogelijk zelfs met terugwerkende kracht.
Het kabinet heeft dit niet wenselijk geacht. De Staatssecretaris heeft daarom naar aanleiding van dit
arrest op 19 april jl. in een besluit bepaald dat “de uitzondering voor winst beogen vooralsnog wordt gehandhaafd voor de daarin aangewezen instellingen“. Daarnaast wordt niet teruggekomen op het verleden.
Conclusie
Middels het besluit van 19 april jl. heeft de Staatssecretaris het arrest dus nu ontkracht. Het kabinet gaat daarnaast kijken of de Wet hierop aangepast moet worden om ongewenste gevolgen te voorkomen. Tot die tijd blijft het beleidsbesluit van kracht.
Wilt u weten of de vrijstelling ook (nog) voor u geldt? Neem dan contact op met uw HVK Stevens-adviseur of onderstaande personen.