Op 1 juli jl. heeft de Staatssecretaris van Financiën het Besluit “Vaste inrichting” van 17 december 2020 geactualiseerd naar aanleiding van het Danske Bank-arrest.
De belangrijkste wijziging houdt in dat prestaties tussen een hoofdhuis en vaste inrichting die in een andere lidstaat is gevestigd, btw-belastbaar zijn als een van de partijen deel uitmaakt van een fiscale eenheid.
De wijziging treedt per 1 januari 2024 in werking.
Achtergrond
Voor de btw-heffing geldt als uitgangspunt dat prestaties tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting niet btw-belastbaar zijn.
Daarnaast geldt op basis van het huidige Besluit dat als een in Nederland gevestigde vaste inrichting deel uitmaakt van een fiscale eenheid btw in Nederland, ook het (buitenlandse) hoofdhuis daarvan deel uitmaakt (of andersom).
Territoriale beperking
In het Danske Bank-arrest overwoog het HvJ EU dat een fiscale eenheid btw territoriaal beperkt is. Dit houdt in dat tot een fiscale eenheid btw alleen ondernemers kunnen behoren die binnen de territoriale grenzen van een lidstaat zijn gevestigd.
De Staatssecretaris heeft het bepaalde in het Danske Bank-arrest geïmplementeerd in het geactualiseerde Besluit.
Dit betekent dat onderlinge prestaties tussen een in een lidstaat gevestigd hoofdhuis en een in een andere lidstaat gevestigde vaste inrichting, en andersom, btw-belastbaar zijn indien een van beide onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid btw.
Conclusie
Het nieuwe Besluit heeft gevolgen voor ondernemers met een hoofdhuis en vaste inrichting(en) die gevestigd zijn in andere lidstaten en daar onderdeel uitmaken van een fiscale eenheid btw.
Dergelijke ondernemers dienen vanaf 1 januari 2024 rekening te houden met btw-heffing op onderlinge prestaties.
Wij adviseren dan ook om de exacte gevolgen per situatie te inventariseren.
HVK Stevens ondersteunt u daar uiteraard graag bij. Indien u hierover vragen heeft, neem dan gerust contact met ons op.