Naar aanleiding van een WOO-verzoek heeft de Belastingdienst een intern memo openbaar gemaakt inzake de doelmatigheidsmarge bij lucratief belangsituaties. Dit memo bevat een aantal voor de praktijk relevante standpunten van de Belastingdienst.
Werknemersparticipaties en lucratief belang
Werknemersparticipaties worden in de praktijk veelvuldig ingezet om werknemers aan te trekken én te behouden. Dergelijke beloningsinstrumenten komen onder meer voor bij familiebedrijven en private equity omgevingen. Deze participaties kennen allerlei vormen, bijvoorbeeld aandelen, optierechten, Stock Apreciation Rights (SAR’s) of phantom shares.
De fiscale behandeling van dergelijke participaties kan complex zijn. Ten tijde van verkrijging kan mogelijk sprake zijn van loon en in sommige gevallen kan daarnaast sprake zijn van een lucratief belang. Kenmerkend voor een lucratief belang is dat rendementen kunnen worden behaald die in geen verhouding staan tot het geïnvesteerde kapitaal en/of het feitelijk op de investering gelopen risico; veelal zijn zogenaamde ‘hefboommechanismen’, waardoor zeer hoge rendementen kunnen worden behaald..
Voordelen uit een lucratief belang worden in beginsel in box 1 belast tegen het progressieve tarief van 49,50% (2023). De wet biedt de mogelijkheid om te structureren via box 2 met een doorstootverplichting.
Loon uit dienstbetrekking
Logischerwijs dient ook met medewerkers zakelijk gehandeld te worden. Indien er geen zakelijke derdenprijs wordt gehanteerd, maar de werknemer tegen een korting kan ‘instappen’ is er altijd sprake van loon. Daarnaast vermeldt het memo dat als er sprake is van een investering waarbij door de belastingplichtige is gekozen voor een box3-structuur of een indirect gehouden box 2 – structuur er geen zekerheid vooraf gegeven kan worden over de waarde van de participaties bij toekenning zonder een uitvoerig waarde-onderzoek. Als reden hiervoor wordt aangevoerd dat bij een box 3-structuur geen sprake is van een redelijke en reële heffing en bij een box 2-structuur de heffing kan worden uitgesteld.
Doelmatigheidsmarge
Uit praktische overwegingen hanteert de Belastingdienst een doelmatigheidsmarge bij de loonstelling. Hieronder lichten wij dit doelmatigheidsbeleid kort toe.
Een verschil in waarde van de aandelen kan bijvoorbeeld zichtbaar zijn in een envy-ratio. De envy-ratio geeft de verhouding weer tussen de totale investering en het aandeel in de gewone aandelen dat daarvoor wordt verkregen van enerzijds de manager en anderzijds de investeerder. De Belastingdienst hanteert als uitgangspunt echter een andere term, de zogenaamde exit envy: het verwachte relatieve rendement (Internal Rate of Return of Money Multiple) van de aandelen van het management ten opzichte van de aandelen van de investeerders bij een exit. Is deze ratio lager dan 2, dan valt het binnen de doelmatigheidsmarge en ziet de fiscus op het investeringsmoment geen aanleiding om loon uit dienstbetrekking te stellen. Let wel, dit is slechts het geval indien sprake is van een lucratief belang. Box 3-belangen dienen te worden onderbouwd met een waarde-onderzoek.
Het verwachte rendement zal blijken uit het investment proposal, een document dat het management of de targetonderneming normaliter niet in bezit heeft. Het beleid van de Belastingdienst is, zo blijkt uit dit interne memo, dat het investment proposal dient te worden opgevraagd bij het PE-huis, in de zin van een derdenonderzoek.
Tenslotte
Hoewel de doelmatigheidsmarge reeds bekend was in de praktijk, is dit memo een welkome bevestiging van het beleid van de Belastingdienst. De fiscale uitwerking van management participaties is zeer complex. Doorgaans worden de fiscale gevolgen dan ook afgestemd met de Belastingdienst. Dat geldt ook voor de instapwaarde van de werknemers/het management. Mocht u vragen hebben over managementparticipatieplannen, de lucratief belangregeling of anderszins, neem dan contact met ons op.