Het uitkeringenregister voor stichtingen: waar moet je op letten?
Op 8 juli 2020 is de wet die de invoering van het UBO-register regelt in werking getreden (1).Dat register is vervolgens op 27 september 2020 ingevoerd. Minder aandacht is besteed aan het nieuwe uitkeringenregister voor stichtingen, verstopt in de staart van het wetsvoorstel. In deze bijdrage gaan wij hier nader op in.
Het uitkeringenregister
De nieuwe verplichting voor het bijhouden van een uitkeringsregister is van kracht sinds 8 juli 2020. De regeling is ingevoegd in artikel 2:290 van het Burgerlijk Wetboek en luidt:
- Het bestuur van de stichting houdt een register bij waarin de namen en adressen van alle personen worden opgenomen aan wie een uitkering is gedaan die niet meer bedraagt dan 25 procent van het voor uitkering vatbare bedrag in een bepaald boekjaar, alsmede het bedrag van de uitkering en de datum waarop deze uitkering is gedaan.
- Het register wordt regelmatig bijgehouden.
Het register is niet openbaar maar moet op verzoek wel beschikbaar zijn voor de Nederlandse Belastingdienst en belastingautoriteiten uit andere landen. De regeling specificeert de gewone administratieplicht. Aanleiding voor het implementeren van een uitkeringenregister blijkt een peer review van het OESO Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes (Global Forum). Daarin is geconcludeerd dat Nederland geen verplichting kent voor stichtingen om informatie bij te houden van alle begunstigden van een stichting. Nadere onderbouwing waarom dit nodig zou zijn, wordt noch in de parlementaire geschiedenis noch in het ‘Peer Review Report’ gegeven (2). Het enige wat we uit de wetsgeschiedenis kunnen afleiden, is dat de regeling raadpleging (controles dus) door de Belastingdienst eenvoudiger maakt.
Wat houdt de regeling in?
Stichtingen moeten de namen en adressen van hun begunstigden, alsmede de hoogte en de datum van de uitkering bijhouden en apart registreren. Dergelijke gegevens worden normaliter reeds bijgehouden in het kader van de reguliere administratieplicht ex artikel 2:10 BW. Maar nu moet dit ook in een intern register gebeuren.
Indien na afloop van het boekjaar blijkt dat bepaalde begunstigden (te weten natuurlijke personen) meer dan 25 procent van het voor uitkering vatbare bedrag (zie hierna) hebben ontvangen, dienen zij echter niet in het interne register te worden opgenomen. Dan zouden zij vermeld moeten worden in het openbare UBO-register.
Voorbeeld
Stichting X doet in 2020 de volgende uitkeringen in geld:
Na afloop 2020 stelt Stichting X vast dat het voor uitkering vatbare deel van het vermogen € 10.000,- bedraagt. Begunstigde A en Begunstigde B hebben respectievelijk 10 procent en 5 procent van het voor uitkering vatbare deel van het vermogen ontvangen en dienen te worden geregistreerd in het uitkeringenregister. Begunstigde C blijkt achteraf 30 procent te hebben ontvangen van het voor uitkering vatbare bedrag in 2020, waardoor begunstigde C moet worden geregistreerd als UBO over boekjaar 2020. (3)
Uitkering
Zoals hiervoor vermeld geldt het begrip uitkering voor alle betalingen in geld. Maar Nederland kent ook een groot aantal stichtingen die uitkeringen in natura doen. Denk aan het uitdelen van voedselpakketten en dekentjes, of het bevorderen van onderwijs in derdewereldlanden en het uitdelen van voorbehoedsmiddelen in landen waar die niet vrij toegankelijk zijn. Wordt een hulporganisatie dan echt verplicht om van iedere ontvanger de naam, adres en het bedrag te registreren?
Nee, zegt de wetgever. Stichtingen hoeven niet meer gegevens te registreren dan waarover zij reeds beschikken, ‘het gaat erom dat de stichting de gegevens die zij normaliter bijhoudt in het kader van de boekhoudplicht, nu in een register bijhoudt, zodat eenvoudiger zichtbaar is wie de begunstigden zijn.’ (4)
Voor het uitdelen van hulpgoederen is het volgens de toelichting op het wetsvoorstel niet relevant om de gegevens van de begunstigden te registreren (‘zij zullen in hun administratie melding maken van de aankoop van deze goederen ten behoeve van een donatie’). Voor het rechtstreeks uitkeren van geldbedragen wordt dit wel relevant geacht.
‘Stichtingen moeten zelf afwegen wat noodzakelijk is voor een goede administratie’, aldus de minister van Financiën. Door het gebruik van een open norm, in combinatie met een aantal warrige toelichtingen van de staatssecretaris blijft het geheel wat onzeker. Het valt stichtingen aan te raden om zich goed laten informeren over de vraag of hun uitkeringen nu onder de nieuwe verplichting vallen.
Personen
Onder ‘personen’ in de zin van het wetsartikel wordt verstaan zowel natuurlijke personen als rechtspersonen. Het is belangrijk om dit te beseffen omdat in het gangbare niet juridische taalgebruik met personen meestal geen rechtspersonen bedoeld worden.
De grens van 25 procent van het voor uitkering vatbare bedrag in een bepaald boekjaar
We weten nu – min of meer – wat moet worden verstaan onder het begrip uitkering aan een persoon. Vervolgens moet dit worden afgezet tegen het voor uitkering vatbare bedrag in een bepaald boekjaar. Aanvankelijk werd gedacht dat het de bedoeling was om alle begunstigden, die een uitkering krijgen van 25 procent of minder van de uitgekeerde bedragen in een bepaald boekjaar, in een register in de eigen administratie op te nemen (5). De staatssecretaris heeft later aangegeven dat met ‘het uitgekeerde bedrag’ het ‘voor uitkering vatbare bedrag’ wordt bedoeld, zoals ook in de letterlijke wettekst staat.
Wanneer iemand minder dan 25 procent van dit bedrag ontvangt, dient hij te worden opgenomen in het uitkeringenregister. De wetgever meent dat eenieder die meer dan 25 procent ontvangt, in het UBO-register moet worden opgenomen. Dat valt echter te betwijfelen. Een rechtspersoon bijvoorbeeld die eenmalig 30 procent van het voor uitkering vatbare vermogen van een stichting ontvangt, is geen UBO.
Wat exact wordt verstaan onder ‘het voor uitkering vatbare bedrag’ is bovendien onduidelijk.
Dit begrip is juridisch onbekend. Door de wetgever is hierover een wat wazige toelichting gegeven (6): ‘Zo zal de winst of de reserves van de rechtspersoon blijken uit de jaarstukken van het voorafgaande jaar. Uit de jaarstukken kan worden opgemaakt welk bedrag voor uitkering vatbaar is en aan de hand van dat bedrag kan worden bepaald of de uitkering al dan niet kwalificeert als meer dan 25 procent van het voor uitkering vatbare deel van het vermogen.’ Dan kan dus ook bepaald worden of een begunstigde ofwel UBO is, of geregistreerd moet worden in het interne uitkeringenregister.
De uitkomst van de breuk om de 25 procent te berekenen verschilt uiteraard, afhankelijk van welke noemer men kiest. Is dat de jaarlijkse winst, het totaal van de reserves, met of zonder een bepaalde afgebakende bestemmingsreserve? De wetgever laat dit nu in het midden.
Een stichting mag, mits binnen de grenzen van de (fiscale en civiele) wet, haar resultaten naar eigen wens bestemmen en zou zodoende ook zelf kunnen bepalen wat voor uitkering vatbaar is. Het kan niet de bedoeling van de wet zijn om onduidelijkheid hieromtrent te creëren of te laten bestaan.
Tot slot
Vanwege de onduidelijke begrippen en warrige toelichting van de wetgever, bevat het uitkeringenregister veel onduidelijkheden. De vraag komt op hoe hier in de praktijk mee om wordt gegaan. In goed Nederlands: de nieuwe verplichting is een ondoordacht rommeltje.
Het zou de wetgever sieren om te zorgen voor duidelijkheid, zeker nu er bij stichtingen een zwaardere administratieve last wordt opgelegd dan voorheen het geval was. Helaas lijkt het erop dat de wetgever hier niet voor gekozen heeft. Het is haarzelf waarschijnlijk ook niet duidelijk is wat het doel van deze regelgeving exact is.
Indien het doel van deze regelgeving is om hiermee alle begunstigden van een uitkerende stichting te administreren, hetzij in het UBO-register, hetzij in het uitkeringenregister, kan in ieder geval worden geconcludeerd dat dit doel niet bereikt wordt. Immers, rechtspersonen die meer dan 25% van het voor uitkering vatbare vermogen ontvangen kunnen tussen de wal en het schip geraken. Zij voldoen namelijk niet aan de voorwaarde om als UBO te kunnen worden geregistreerd. En zo zitten er wel meer tegenstrijdigheden in de nieuwe wet.
Het valt voor stichtingen die tegen deze regeling aanlopen aan te raden om in ieder geval te kiezen voor een consistente inrichting van het register, met steeds dezelfde wijze van berekening. ANBI’s zouden bovendien afstemming kunnen zoeken met de Belastingdienst. Dit om te voorkomen dat op enig moment wordt gesteld dat de administratie niet zou voldoen, met potentieel verlies van de ANBI-status tot gevolg.
Dit artikel is geschreven door Wilbert van Vliet en Remco Keij voor het Vakblad Fondsenwerving en gepubliceerd op 29 maart 2021.
Bronnen
1 ‘Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten’
2 read.oecd-ilibrary.org/taxation/global-forum-on-transparency-and-exchange-of-information-for-tax-purposes-the-netherlands- 2019-second-round_fdce8e7f-en (onderdeel 179 tot en met 195)
3 Het is aannemelijk dat na afloop van 2021 duidelijk wordt dat begunstigde C in 2021 niet meer als UBO kwalificeert. Stichting X dient dit binnen zeven dagen door te geven in een UBO-opgave. Maar, let op: de gegevens zijn nog tien jaar zichtbaar in het register!
4 MvA, Kamerstukken II, 35179, nr. C
5 MvT, Kamerstukken II, 35179, nr. 3
6 MvA, Kamerstukken II, 35179, nr. C