Het belastingpakket 2021 gaat over verleden, heden en toekomst: de acute fiscale coronamaatregelen van eerder dit jaar worden wettelijk vastgelegd, maar tegelijk kijkt het kabinet – bijna aan het einde van zijn termijn – naar 2022 en verder. Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste fiscale ontwikkelingen voor de komende tijd.
PARTICULIEREN
Box 1
Verlaging tarief eerste schijf
Het tarief in de eerste schijf van box 1 van de inkomstenbelasting daalt ten opzichte van 2020 met 0,25 procentpunt naar 37,10%, conform de verwachting. De komende jaren bedraagt het tarief in de eerste schijf 37,35% (2020), 37,10% (2021), 37,07% (2022), 37,05% (2023) en 37,03% (2024).
Het tarief in de tweede schijf blijft komend jaar 49,50%. De bovengrens van de eerste schijf (€68.507) verandert niet ten opzichte van 2020.
Verlaging effectief aftrektarief voor diverse aftrekposten
Zoals vorig jaar al was besloten, zal het tarief waartegen aftrekbare kosten voor de eigen woning kunnen worden afgetrokken in de hoogste schijf van box 1 stapsgewijs worden verlaagd. Volgend jaar is daarmee onder meer de hypotheekrente slechts tegen 43% aftrekbaar. Deze afbouw van het tarief geldt tevens voor een aantal andere posten zoals de ondernemersaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de terbeschikkingstellingsvrijstelling en de persoonsgebonden aftrekposten.
Daarnaast zal de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (Wet Hillen) in 2021 nog slechts voor 90% in aanmerking genomen mogen worden. Kortom, indien er géén of geringe eigenwoningschuld is zal 10% van het eigenwoningforfait bijgeteld worden bij het inkomen.
Box 2
Verhoging tarief box 2
Zoals ook vorig jaar al besloten, zal het tarief in box 2 van de inkomstenbelasting stijgen van 26,25% naar 26,9%.
In het kader van de eerder voorgestelde rekening-courantmaatregel voor directeuren-grootaandeelhouder (“DGA’s”) kan het voor de DGA daarom voordelig zijn om de eventuele rekeningcourantschuld aan de eigen vennootschap nog dit jaar af te lossen door middel van een dividenduitkering. Dit kan in 2020 tegen het tarief van 26,25% en levert een (klein) tarief voordeel op ten opzichte van eenzelfde uitkering van dividend in 2021.
Box 3
Verhoging tarief, verhoging heffingsvrij vermogen en bijstelling schijven
Het beter aan laten sluiten van de vermogensrendementsheffing (box 3) bij het werkelijke rendement is ook dit jaar weer de wens en zelfs het uiteindelijke doel van het huidige kabinet. Zij achten dit doel echter niet op korte termijn te realiseren en willen daarom met het wetsvoorstel Wet aanpassing box 3 een stap tegemoet komen aan belastingplichtigen.
Het heffingsvrij vermogen wordt verhoogd van €30.846 (2020) naar €50.000 per persoon. Voor partners geldt een verhoging van €61.692 naar €100.000. Het heffingsvrij vermogen verlaagt de grondslag waarover het forfaitair rendement wordt berekend. Dit betekent dat geen belasting in box 3 verschuldigd is als het vermogen lager is dan €50.000 per individu en €100.000 voor partners.
Om de verhoging van het vrijgestelde vermogen budgettair te kunnen dekken wordt het belastingtarief verhoogd van 30% (2020) naar 31% en worden daarnaast de schijven omlaag bijgesteld. Met een forfaitair spaarrendement van 0,03% en een forfaitair beleggingsrendement van 5,69% komen wij op de volgende tabel:
van tot Klasse 1 Klasse 2 Effectief rendement Effectief tarief
vrijgesteld € – € 50.000 – – 0,00% 0,00%
1e schijf € 50.001 € 100.000 67% 33% 1,90% 0,59%
2e schijf € 100.001 € 1.000.000 21% 79% 4,50% 1,40%
3e schijf € 1.000.001 – 0% 100% 5,69% 1,76%
Tot slot nog een voorgestelde verplichting voor de aangifte inkomstenbelasting: Ondanks het verhoogde heffingsvrij vermogen wordt het vanaf de aangifte over 2021 voor iedereen met box 3 vermogen van méér dan €31.340 verplicht om aangifte te doen, zodat een zogenaamde “beschikking rendementsgrondslag” kan worden vastgesteld. Deze vastgestelde rendementsgrondslag wordt in aanmerking genomen bij het vaststellen van toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen. Het kabinet wil namelijk voorkomen dat de aanpassingen in box 3 effect hebben op toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen.
WONINGMARKT
Wijzigingen overdrachtsbelasting
Per 1 januari 2021 zullen de tarieven in de overdrachtsbelasting wijzigen. Daarnaast is voorgesteld om een startersvrijstelling en een hoofdverblijfcriterium in de overdrachtsbelasting op te nemen. Gelet op het voorgaande zijn er per 1 januari 2021 drie groepen verkrijgers ter onderscheiden, te weten:
- Starters
Voor starters op de woningmarkt wordt voorgesteld om met ingang van 1 januari 2021 een eenmalige vrijstelling van overdrachtsbelasting te introduceren. Om in aanmerking te komen voor deze vrijstelling moet een verkrijger aan alle van de volgende voorwaarden voldoen:
- de verkrijger is meerderjarig en jonger dan vijfendertig,
- de woning moet anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gebruikt worden, en
- de vrijstelling mag niet eerder zijn gebruikt.
De verkrijger zal, voorafgaand aan de toepassing van de vrijstelling, duidelijk, stellig en zonder voorbehoud schriftelijk moeten verklaren aan de tweede en derde voorwaarden te voldoen.
Indien de woning gezamenlijk wordt verkregen door meerdere verkrijgers dan dient per verkrijger te worden voldaan aan alle drie de voorwaarden. Indien dit niet het geval is, is de vrijstelling niet van toepassing op het verkregen deel van die individuele verkrijger.
- Doorstromers
Andere natuurlijke personen, niet zijnde starters, die een woning verkrijgen, hebben recht op de toepassing van het verlaagde tarief van 2%, mits zij de woning verkrijgen om deze anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gaan gebruiken (het hoofdverblijfcriterium). Dit zal ook duidelijk, stellig en zonder voorbehoud schriftelijk moeten worden verklaard. Doorstromers op de woningmarkt zullen derhalve van het verlaagde tarief van 2% gebruik kunnen blijven maken.
- Overige verkrijgers
Andere dan bovengenoemde verkrijgingen zullen per 1 januari 2021 onder het hogere algemene tarief van 8% vallen. Dit betekent dat, naast de verkrijging van niet-woningen, zoals bedrijfspanden, ook verkrijgingen van woningen die niet, of slechts tijdelijk, als hoofdverblijf gaan worden gebruikt, worden belast tegen 8%. Hieronder valt bijvoorbeeld ook de verkrijging van een vakantiewoning.
BEDRIJFSLEVEN
Verlaging tarief eerste schijf vennootschapsbelasting, tarief tweede schijf ongewijzigd
De afgelopen jaren is het tarief over de eerste €200.000 aan belastbare winst al geleidelijk verlaagd van 20% in 2018 naar 16,5% in 2020. Dit lage tarief wordt vanaf 2021 verder verlaagd naar 15%. Het verlaagde tarief zal in 2021 bovendien van toepassing zijn op belastbare winsten tot € 245.000 en vanaf 2022 op belastbare winsten tot €395.000.
Met het Belastingplan 2020 was eerder vastgesteld dat het hoge tarief in 2021 zou worden verlaagd naar 21,7%. Het kabinet komt hier nu op terug en laat het hoge tarief ook in 2021 staan op 25%, voor zover belastbare winsten uitkomen boven €245.000 respectievelijk €395.000.
Beperking verliesverrekening in de vennootschapsbelasting
Het kabinet kondigt aan dat het voornemens is dit najaar een maatregel voor te stellen die met ingang van 1 januari 2022 leidt tot een fundamentele wijziging van de mogelijkheden om compensabele verliezen te benutten.
De maatregel houdt in dat verliezen vanaf 1 januari 2022 in beginsel één jaar achterwaarts en onbeperkt voorwaarts in de tijd verrekenbaar zullen worden tot (zowel voorwaarts als achterwaarts) €1.000.000 aan belastbare winst. Belastbare winsten boven € 1.000.000 komen echter slechts voor 50% beschikbaar voor verrekening. Dit betekent dat ondernemingen met belastbare winsten boven €1.000.000 maar met grotere compensabele verliezen, toch vennootschapsbelasting verschuldigd blijven.
Onduidelijk is nog of deze maatregel zal gaan gelden voor op 1 januari 2022 bestaande verliezen dan wel dat deze slechts van toepassing is op verliezen die vanaf die datum ontstaan. De uitvoerbaarheid van de maatregel wordt momenteel nog getoetst. Vanaf het belastingjaar 2019 geldt in de vennootschapsbelasting een voorwaartse verliesverrekeningstermijn van (maximaal) zes jaren. Voor verliezen uit oudere jaren geldt een (maximale) voorwaartse termijn van negen jaar.
Aankondiging nieuwe fiscale wetsvoorstellen
Het kabinet kondigt aan dat het nog dit voorjaar te komen met het volgende:
- een wetsvoorstel tot aanpassing van het arm’s-lengthbeginsel om informeel-kapitaalstructuren tegen te gaan en zo internationaal beter in de pas te lopen,
- een onderzoek naar verdere beperking van de renteaftrek in combinatie met een vermogensaftrek, om de fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen meer evenwichtig te maken en
- een beperking in de verrekening van dividendbelasting met vennootschapsbelasting om te blijven voldoen aan Europese wetgeving.
Innovatiebox
Het effectieve tarief waartegen voordelen uit innovatie worden belast, stijgt van 7% naar 9%. De overige aspecten van de innovatieboxregeling blijven ongewijzigd. Volgens het kabinet valt Nederland met een effectief tarief van 9% niet uit de toon bij omringende landen, mede gelet op het feit dat innovatie in Nederland ook op andere wijzen worden gestimuleerd (bijvoorbeeld de WBSO-afdrachtvermindering in de loonbelasting).
Ondanks de voorgenomen verhoging van het tarief, blijft de innovatiebox een aantrekkelijke regeling waarmee innovatieve bedrijven substantiële voordelen kunnen behalen. Zeker gelet op het besluit van het kabinet om af te zien van de eerder aangekondigde verlaging van het hoge vennootschapsbelastingtarief.
Aanpassing liquidatie- en stakingsverliesregeling
Het kabinet kondigde op Prinsjesdag 2019 reeds aan een ontwerp-initiatiefwetsvoorstel van enkele Tweede Kamerleden tot aanpassing liquidatie- en stakingsverliesregeling over te zullen nemen. De liquidatie- en stakingsverliesregeling is een uitzondering op de deelnemingsvrijstelling, respectievelijk de objectvrijstelling. Onder de huidige regeling kunnen vennootschapsbelastingplichtigen onder voorwaarden nog onbeperkt liquidatie- en stakingsverliezen op hun deelnemingen en vaste inrichtingen in het buitenland aftrekken van hun belastbare winst.
In lijn met het initiatiefwetsvoorstel introduceert het kabinet drie beperkingen van deze regeling:
- Allereerst wordt het nemen van een liquidatie- of stakingsverlies op deelnemingen en vaste inrichtingen buiten de Europese Unie (EU) en de Europese Economische Ruimte (EER) ingeperkt.
- Daarnaast kunnen de verliezen slechts in aanmerking worden genomen voor deelnemingen waarin een kwalificerend belang wordt gehouden, waarvan sprake is bij een belang dat voldoende is om de activiteiten van de desbetreffende deelneming te bepalen (in de regel méér dan 50% van de stemrechten). Het ontwerp-initiatiefwetsvoorstel sprak nog van een belang van 25% of meer, maar deze lagere grens is na consultatie komen te vervallen.
- Tot slot wordt de mogelijkheid tot ongewenst uitstellen van het nemen van liquidatie- en stakingsverlies beperkt. Deze beperking houdt in dat de liquidatie uiterlijk dient te zijn voltooid in het derde kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van (besluit tot) staking van de onderneming, tenzij wordt aangetoond dat de vertraging niet is gericht op het ontgaan of uitstellen van de heffing van vennootschapsbelasting.
Beperkingen 1. en 2. gaan pas gelden voor zover het liquidatie- of stakingsverlies groter is dan €5.000.000 (was €1.000.000). Een liquidatie- of stakingsverlies blijft in dat geval tot €5.000.000 aftrekbaar.
De voorgestelde beperkingen treden in werking voor boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2021. Opmerking verdient dat geen overgangsrecht is opgenomen voor lopende liquidaties van non-EU-deelnemingen en deelnemingen waarin geen kwalificerend belang wordt gehouden, waarvan de vereffening na 31 december 2020 zal worden voltooid. Deze verliezen zullen daarom na 31 december 2020 niet meer voor aftrek in aanmerking voor zover zij méér bedragen dan € 5.000.000.
Negatieve rente en valutawinsten op “10a-leningen” niet langer onbeperkt vrijgesteld
Artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bevat anti-misbruikwetgeving die ertoe strekt dat in onwenselijke gevallen de belastbare winst niet wordt uitgehold met (kort gezegd) de rentelasten (kosten en valutaresultaten daaronder begrepen) op een schulden aan verbonden partijen. Is echter sprake van negatieve rente of van valutawinsten op dergelijke schulden, dan leidt artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 tot een vrijstelling van deze baten.
Het kabinet vindt dit – mede vanwege het toenemend belang van negatieve rente – ongewenst en heeft daarom een reparatie voorgesteld. In het geval het saldo van de negatieve renten en valutawinsten de rentelasten, kosten en valutaverliezen per kwalificerende schuld overschrijdt, zal artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet van toepassing zijn op dit saldo. Hierdoor wordt het saldo niet langer vrijgesteld van belasting en levert dit een hogere fiscale winst op voor een belastingplichtige. Dit saldo moet dus per kwalificerend schuld bepaald worden en niet voor alle kwalificerende schulden tezamen.
In het geval de uitkomst andersom is en het saldo van rentelasten, kosten en valutaverliezen het saldo van de negatieve renten en valutawinsten overschrijdt, dan blijft artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 van toepassing en resulteert dit niet in een lagere belastbare winst voor de belastingplichtige.
Verduidelijking samenloop ATAD-2 en earningsstrippingmaatregel
In het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen heeft het kabinet een wetswijziging aangekondigd om de mogelijke onduidelijkheid over de uitwerking van de samenloop tussen de aftrekbeperking als gevolg van de hybridemismatches en de earningsstrippingmaatregel en de minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars te regelen.
In het algemeen geldt dat bij samenloop tussen bovengenoemde bepalingen de volgorde van de wettelijke bepalingen aangehouden moet worden. Dit houdt in dat bij mogelijke samenloop eerst de hybridemismatchbepalingen worden toegepast en vervolgens de earningsstrippingmaatregel.
Bij toepassing van de hybridemismatchbepalingen staat Nederland toe dat niet-aftrekbare betalingen toch in aftrek worden gebracht voor zover sprake is van inkomen dat dubbel wordt belast. Het niet-aftrekbare bedrag wordt in dat geval afgezet tegen het inkomen dat anders dubbel in aanmerking genomen zou worden.
Het kan voorkomen dat het dubbel in aanmerking genomen inkomen in een jaar lager is dan de niet-aftrekbare betalingen en daarbij, dat de niet-aftrekbare betalingen niet alleen bestaan uit rente. In die gevallen is het van belang om vast te stellen welk deel van de niet-aftrekbare betalingen die in mindering komen op het dubbel in aanmerking genomen inkomen, bestaat uit rente. Dit is van belang om te bepalen wat de relevante rente is die in aanmerking genomen moet worden voor de earningsstrippingmaatregel en de minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars.
Voorgesteld wordt om niet-aftrekbare betalingen in verhouding in mindering te laten komen op het bedrag dat dubbel in aanmerking zou worden genomen.
Daarnaast kan het voorkomen dat het jaar waarin de betaling wordt geweigerd, niet samenvalt met het jaar waarin sprake is van inkomen dat dubbel in aanmerking genomen inkomen. Voor die situaties voorziet de wetswijziging in een uitzondering waardoor de niet-aftrekbare betalingen, in een later jaar waarin het dubbel in aanmerking genomen inkomen zich voortdoet, alsnog in aftrek kunnen worden gebracht.
Door de voorgestelde wetswijziging worden, kort gezegd, in een eerder jaar in aftrek beperkte rentelasten of tot de winst gerekende rentebaten die op grond van deze uitzondering in een later jaar alsnog als dubbel in aanmerking genomen inkomen in aftrek komen, onder het toepassingsbereik van de earningsstrippingmaatregel en de minimumkapitaalregel in dat latere jaar gebracht.
Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
Voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (“KIA”) geldt een wijziging die voorkomt uit een arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2020. In dit arrest kwam de vraag aan de orde hoe dient te worden omgegaan met de berekeningswijze van de KIA bij een samenwerkingsverband, zoals een vennootschap onder firma (“VOF”).
De wetgever sluit met de wetswijziging aan bij het doel van de wet. De belastingplichtige heeft recht op een evenredig gedeelte van het maximumbedrag van de KIA. De wetgever ziet namelijk de belastingplichtige die onderdeel is van een samenwerkingsverband, zoals een firmant in een VOF, als een afzonderlijke onderneming.
Onderstaand voorbeeld ter verduidelijking:
Belastingplichtige is samen met één andere firmant onderdeel van een VOF. Daarnaast heeft belastingplichtige nog een andere onderneming, dit noemt men de buitenvennootschappelijke onderneming. De VOF investeert voor €40.000 in nieuwe bedrijfsmiddelen. De buitenvennootschappelijke onderneming van de belastingplichtige investeert voor €60.000. In totaal is er een investering gedaan van €100.000, waarvoor in eerste instantie recht bestaat op een KIA van €16.307. Dit bedrag moet echter worden gecorrigeerd voor het aandeel in de VOF. Belastingplichtige kan uiteindelijk een KIA in aftrek brengen van €13.046 (zijnde €16.307 * (0,5 * €40.000 + €60.000) / €100.000).
Loon- en inkomstenbelasting
Verlaging zelfstandigenaftrek
In het Belastingplan 2020 is besloten om de zelfstandigenaftrek in stappen te verlagen. De reden voor deze afbouw is het verkleinen van het verschil in fiscale behandeling tussen werknemers en zelfstandigen. Hiertegenover staat een verhoging van de arbeidskorting in zowel 2020 als 2021 met €106 en in 2022 met €73. Hiermee worden zelfstandigen gecompenseerd voor de verlaging van de zelfstandigenaftrek.
Het voorstel is om nu een nieuwe stap te zetten. Hierbij wordt de zelfstandigenaftrek additioneel met €110 per jaar afgebouwd. Daarnaast wordt, om de lasten incidenteel in 2021 te verlichten, voorgesteld de verhoging van de arbeidskorting uit 2022 al in 2021 in te voeren.
Vanaf 1 januari 2021 zal de zelfstandigenaftrek van thans €7.030 tot en met 2027 worden verlaagd met €360 per jaar (in plaats van met €250 per jaar) en per 1 januari 2028 met € 390 (in plaats van met € 280). In de jaren daarna zal de zelfstandigenaftrek worden verlaagd met €110 per jaar tot uiteindelijk € 3.240 in 2036.
Voortzetting van korting op bijtelling nieuwe emissievrije auto’s van de zaak
De huidige korting op de bijtelling voor nieuwe emissievrije auto’s van de zaak zal na 2020 worden voortgezet. In 2020 bedraagt de korting 14% over een cap (het deel van de catalogusprijs waarover de korting wordt berekend) van €45.000. De korting zal tot 2026 stapsgewijs worden afgebouwd tot nul.
De cap wordt alleen in 2021 verlaagd en wel tot een bedrag van €40.000. Voor emissievrije auto’s waarvan de motor kan worden gevoed met waterstof geldt geen cap. Voorgesteld wordt om dit per 1 januari 2021 ook te laten gelden voor zonnecelauto’s.
Werkkostenregeling – verruiming gerichte vrijstelling voor scholingskosten
In de Wet op de loonbelasting 1964 is een gerichte vrijstelling opgenomen ten aanzien van het volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen voor zover sprake is van tegenwoordige arbeid. Op grond van de huidige wet kan een ex-werknemer geen gebruik maken van de gerichte vrijstelling omdat dit wordt gezien als loon uit vroegere dienstbetrekking waar de werkgever loonheffingen over betaald.
Het kabinet stelt nu voor dat werknemers van hun werkgever scholing krijgen en hierover geen loonheffingen verschuldigd zijn. De verruiming van de vrijstelling geldt als de werkgever de scholingskosten betaald als onderdeel van bijvoorbeeld een sociaal plan en als er na het dienstverband een deel van het scholingsbudget over is dat de ex-werknemer na zijn dienstverband kan gebruiken.
Net zoals bij tegenwoordige arbeid zal de Belastingdienst op dezelfde manier beoordelen of sprake is van een opleiding of studie die wordt gevolgd met het oog op verwerven van inkomen uit werk en woning.
Met betrekking tot deze nieuwe gerichte vrijstelling is nadrukkelijk ook gewezen op het individueel leerbudget of scholingsbudget, vaak IKB genoemd. Bij een dergelijk budget bepaalt de werknemer wanneer hij daar gebruik van maakt. In het geval er na ommekomst van de gestelde periode geen gebruik is gemaakt van dat budget, dan is veelal bepaald dat het dan terugvloeit naar de werkgever. In een dergelijk geval bestaat er geen onvoorwaardelijk recht op het budget.
Werkkostenregeling – verlaging percentage vrije ruimte
Ter financiering van de gerichte vrijstelling voor scholingsuitgaven wordt voorgesteld om bij de bepaling van de vrije ruimte het huidige percentage van 1,2% van de fiscale loonsom vanaf €400.000 per 1 januari 2021 te verlagen naar 1,18%.
Zie ook voor de werkkostenregeling verder ook onder “Fiscale coronamaatregelen” hieronder.
Aanpassen heffingsmoment aandelenoptierechten van start- en scale-ups
Voorgenomen was om het heffingsmoment voor toegekende aandelenoptierechten aan werknemers van start- en scale-ups uit te stellen van het moment van uitoefenen van de optie tot het moment waarop de verkregen aandelen daadwerkelijk verhandelbaar worden.
Onderzoek van het kabinet wijst echter uit dat het voor sommige bedrijven juist gunstig is dat het heffingsmoment ligt op het moment dat het aandelenoptierecht wordt uitgeoefend en dat het bovendien niet altijd eenduidig kenbaar is op welk moment de aandelen verhandelbaar worden. De maatregel is uitgesteld en zal de komende maanden verder worden uitgewerkt.
Bedrag ineens en verlofsparen
Vlak vóór Prinsjesdag is op 3 september 2020 het wetsvoorstel Bedrag ineens, RVU en verlofsparen ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel bestaat uit drie onderwerpen:
- de afkoopmogelijkheid van een deel van de waarde van de aanspraken op het ouderdomspensioen,
- de tijdelijke versoepeling van regeling vervroegd uittreden (“RVU”) en
- de uitbreiding van de mogelijkheid tot verlofsparen.
Op basis van dit voorstel kunnen werknemers – onder voorwaarden – een deel van de waarde van de aanspraken op hun ouderdomspensioen tot uitkering laten komen (afkopen). Hiervoor geldt een aantal voorwaarden:
- de afkoop mag maximaal 10% van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen betreffen;
- de gedeeltelijke afkoop dient plaats te vinden op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen;
- de pensioenregeling mag geen hoog-laagpensioen (mogelijkheid om de hoogte van het ouderdomspensioen te laten variëren) bieden;
- de resterende levenslange pensioenuitkering moet na de gedeeltelijke afkoop boven de afkoopgrens van kleine pensioenen liggen (tenzij sprake is van een netto pensioen/netto lijfrente);
- de deelnemer mag alleen met toestemming van de begunstigde partner gebruik maken van het recht op gedeeltelijke afkoop.
Het voorstel biedt werkgevers de mogelijkheid om hun werknemers in de maximaal 36 maanden voorafgaand aan de AOW-leeftijd een bedrag mee te geven om vervroegd te kunnen uittreden. Het gaat om een bedrag dat, na inhouding van loonheffing, gelijk is aan het nettobedrag van de AOW-uitkering zonder dat de werkgever daarover pseudo-eindheffing van 52% (RVU-heffing) verschuldigd is. De hoogte van het bedrag blijft gekoppeld aan de hoogte van de AOW-uitkering.
De versoepeling is tijdelijk en loopt tot 1 januari 2026 met een overgangsregeling naar 2026 tot en met 2028.
Tot slot geeft het wetsvoorstel de mogelijkheid om het verlofsparen uit te breiden van 50 naar 100 weken zonder dat de aanspraak daarop tot het loon uit dienstbetrekking behoort.
Het is de bedoeling van de wetgever dat de versoepeling RVU en uitbreiding verlofsparen in werking treden op 1 januari 2021 en het ‘bedrag ineens’ op 1 januari 2022.
Uitstel nieuwe BTW-regels voor e-commerce
De Europese Commissie heeft op 20 juli 2020 besloten om de invoering van de nieuwe btw-regelgeving rondom de e-commercesector uit te stellen tot 1 juli 2021. De nieuwe regelgeving zou oorspronkelijk per 1 januari 2021 in werking treden, maar door de coronacrisis is dit nu uitgesteld.
Voorgaande staat nu niet nader toegelicht in het Belastingplan 2021. Voor de praktijk zijn deze ontwikkelingen echter wel van belang. Om deze reden komen wij binnenkort met een nieuwsbrief met meer informatie over de nieuwe e-commerce btw-regels.
CO2-heffing industrie
In het kader van het Klimaatakkoord zal per 1 januari 2021 een belasting worden geheven van grote industriële ondernemingen over de uitgestoten koolstofdioxide (CO2).
De hoogte van het tarief bedraagt met ingang van 1 januari 2021 €30 per ton kooldioxide-equivalent. Dit tarief loopt tot en met 2030 lineair op met € 10,56 per jaar, zodat het tarief in 2030 €125 per ton CO2 is. Bij belangrijke nieuwe inzichten betreffende beschikbare subsidies zal het kabinet het tariefpad herijken.
Daarnaast krijgen bedrijven vrijstellingsruimte in de vorm van dispensatierechten toegekend. Deze vrijstellingsruimte zal in aftrek worden gebracht op de belaste emissies, ook wel aangeduid als industriële jaarvracht. De hoogte van de vrijstelling neemt echter tot 2030 ieder jaar af. De heffing komt bovendien bovenop de betaling voor uitstoot binnen het Europese emissiehandelssysteem ETS.
FISCALE CORONAMAATREGELEN
Fiscale coronareserve in de vennootschapsbelasting
Al in april dit jaar kondigde Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën de mogelijkheid aan tot het vormen van een zogeheten coronareserve. In het Belastingplan 2021 wordt deze regeling wettelijk voorgesteld.
Kort gezegd mag voor de heffing van vennootschapsbelasting al in het boekjaar 2019 ten laste van de belastbare winst een reserve (coronareserve) worden gevormd wanneer voor 2020 een corona-gerelateerd verlies wordt verwacht. Hiermee wordt bewerkstelligt dat ondernemingen hun fiscale verliezen over 2020 al eerder effectief kunnen terugwentelen naar het boekjaar 2019 en daarmee eerder effectief een teruggaaf van vennootschapsbelasting 2019 kunnen incasseren.
Hierbij geldt een aantal voorwaarden. Zo mag de dotatie aan de reserve in 2019 niet groter zijn dat de belastbare winst over 2019, en ook niet groter dan het totale verwachte verlies over 2020. De coronareserve moet in 2020 verplicht weer vrijvallen ten gunste van de belastbare winst.
Voor vennootschappen die nog over verrekenbare verliezen van vóór 2019 beschikken moet een afweging worden gemaakt of het gunstig is om van deze reserve gebruik te maken, of om een eventuele winst over 2019 te compenseren met deze verliezen, omdat deze verliezen anders zouden kunnen verdampen. Voor stichtingen en verenigingen die belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting moet ook een afweging worden gemaakt of toepassing van de coronareserve kan leiden tot vrijstelling van deze belastingplicht, waardoor een eindafrekening in 2018 noodzakelijk kan worden.
Vrijstelling Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren en Subsidie Vaste Lasten
Ter ondersteuning van ondernemers in (extra) getroffen sectoren heeft de overheid door middel van de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS) een bedrag van €4.000 ter beschikking gesteld. Deze maatregel is later opgevolgd door de Subsidie Vaste Lasten, op basis waarvan ondernemingen onder voorwaarden een subsidie konden ontvangen voor hun vaste lasten.
In beginsel behoren subsidies tot de winst van een onderneming. Omdat belastingheffing over deze subsidies onwenselijk werd geacht, was reeds per beleidsbesluit bepaald dat deze subsidies voor de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting onbelast kunnen worden ontvangen. Dit wordt nu wettelijk vastgelegd.
Loonheffingen
Baangerelateerde Investeringskorting
Om ondernemers aan te moedigen tot investeren zal het kabinet per 1 januari 2021 een Baangerelateerde Investeringskorting (“BIK”) voorstellen. De BIK laat ondernemers een percentage van de gedane investeringen in mindering brengen op de verschuldigde loonheffingen.
Het kabinet wil deze korting tijdelijk (twee jaar) invoeren als crisismaatregel. Details van de regeling worden nog verder uitgewerkt en zullen later bekend worden gemaakt. Bekend is in ieder geval dat de maatregel een budgettair belang kent van circa € 2 miljard.
Tijdelijke verruiming van de vrije ruimte in verband met COVID-19
In het kader van de coronacrisis heeft de wetgever geen fiscale tegemoetkomingen gedaan met bijvoorbeeld de thuiswerkplek. Wel had de staatssecretaris van Financiën aangekondigd de vrije ruimte te verruimen.
Sinds 1 januari 2020 is de vrije ruimte in de werkkostenregeling 1,7% van de fiscale loonsom tot en met €400.000 per werkgever. Voor zover de fiscale loonsom boven de €400.000 uitkomt geldt het percentage van 1,2%. In het Besluit noodmaatregelen coronacrisis is goedgekeurd dat voor het jaar 2020 de vrije ruimte 3% zal bedragen over de eerste € 400.000. Dit komt neer op een extra ruimte van maximaal €5.200 (3% – 1,7% x € 400.000). Met deze tijdelijke verruiming kunnen werkgevers hun werknemers onbelast een extra tegemoetkoming verlenen. Deze aanpassing wordt nu voor 2020 in dit wetsvoorstel voorzien van een wettelijke basis.
Daarnaast wordt ook voorgesteld om het huidige percentage van 1,2% van de fiscale loonsom vanaf € 400.000 per 1 januari 2021 te verlagen naar 1,18%. Gelden die hiermee vrijkomen zullen worden aangewend om de scholingskosten van de gerichte vrijstelling mee te dekken.
Subsidieregeling bonus zorgprofessionals
Over deze bonus is al het nodige te doen geweest. De zorgmedewerkers is een bonus van €1.000 netto toegezegd. Nu is aangegeven hoe dit vorm wordt gegeven. Voor de zorgmedewerkers die in loondienst zijn is het simpel; de